Translate this page:
Onze cultuur
Cultuur of beschaving is het geheel aan gewoonten en (gedrags)regels dat bij een volk of stam hoort. Cultuur omvat de gewoonten en gebruiken waarover een volk in het land zelf beschikt of die een volk meeneemt uit het land van herkomst.
De marrons van Suriname zijn de afstammelingen van Afrikanen die door slavenhalers onder dwang naar Suriname zijn gebracht. Daar bevrijdden zij zichzelf uit de slavernij en vestigden ze zich in het Surinaamse oerwoud. De Surinaamse marroncultuur wordt weleens het best bewaarde stukje Afrika buiten Afrika genoemd.
We onderscheiden de volgende cultuur uitingen:
1. Leefgwoonte
2. Voedingspatroon
3. Dans en feesten
4. Spelen
Leefgewoonte
De leefgewoonten verschillen niet veel van de andere Marron groepen in het binnenland.
De familie Damba behoort tot de Djoe Lo, welke onderverdeeld is in Kastii, Mainsi.
De mensen leefden in hutten, meestal langs een rivier of kreek
De rivier is zeer belangrijk om de volgende redenen:
1. Drinkwater
2. Baden en de was
3. Transport.
4. Visvang.
5. Waterwegen.
Een marronvrouw voor haar werkhut waar ze cassavebrood bakt. Foto begin 20e eeuw
Tjai swelie
Voor het Christendom kwam, hadden de mensen hun natuurgodsdiensten. De oppergod noemde men Gaangadu. Het werd gedragen door 2 mannen. Voor bepaalde gevallen werd deze god geraadpleegd. Een van redenen was bij ziekte, maar ook bij tragisch overlijdens gevallen. Vaak genoeg had men plenkoffer, trowe watra, voor de doden voorouders. Voor grotere offers kende men de towe njanjan. Dan zette men het eten op de grond (meestal op bananenblad) voor de gestorven voorouders of voor de goden om te komen eten.
Towe wataa
Middel van bestaan
De Mensen leefden van jagen, visvangst, kostgrond beplanten.
Het jagen was een hele attractie. Een van de populaire vangst is het schieten van een tapir, buffel (bofoo).
Omdat het beest te zwaar was om gedragen te worden door een of twee personen, kwam hulp zoeken bij de jongemannen in het dorp. Om te tonen dat het geen grap was, werd het oor afgesneden, en naar het dorp gebracht als bewijs dat met werkelijk een buffel had geschoten.
De jonge mannen gingen dan helpen met het dragen van het beest in stukjes. Elke drager krijgt dan een stukje. De rest wordt verkocht nadat de jager zijn deel had genomen.
Ook het jagen op pingo's en pakira was populair.
Houthak
Vroeger waren geen machines zoals kettingzaag.
De grote boomstammen werden met bijl omgehakt. De blokken werden dan naar de rivier gesleept om vervolgens met vlot (fotoe) naar de stad vervoerd te worden, voor de verkoop aan de zagerijen. De mensen, die niet konden lezen en schrijven en schrijven werden vaak opgelicht. Ze kregen minder voor hun waar.
Een bekend fenomeen was het feit dat nadat ze moeizaam de stad hadden bereikt, ze geconfronteerd worden zagerijen die dat hout voor een appel en een ei wildenkopen. Willen ze dat niet, dankonden ze hun hout weer meenemen. Hetgeen onmogelijk was.
Visvangst was heel populair bij de Marrons.
Ze gebruikten verschillende soorten methoden om de vissen te vangen. De meeste bekende methoden waren:
1. Hengelen (uku)
2. Fii visi. Dit gebeurde in de zwampen.
3. Sete bakisi - Met een fuik.
4. Koti fisi - 's avonds vissen kappen terwijl ze slapen.
4. Ponsu kiiki/liba - Het bedwelmen van de vissen met neku of koenami
Faa oedoe
Onze traditie in beeld
Marrons naar Paramaribo bij speciale gelegenheden.
De marrons kennen verschillende soorten van dans. Bij de Aukaners kennen we aleke, awasa, songe en toeka (voor rouwplechtigheden). Bij de Saramakaners is de meest bekende seketi.
Hun klederdracht was altijd fleurig. Hoe meer fleurige kleuren, hoe mooier en aantrekkelijker. De mannen kende de kamisa, en de vrouwen pangi. De schouderdoek was een poetoekele. Dit verschilde wel bij mannen en vrouwen.
Koti goong was meestal tegen de periode augustus en september. Tegen oktober had je dan boongoong. Dan werd de kostgrond in brand gestoken. Dit werd dan gelaten tot de kleine regentijd om het te beplanten.
Sete bakisi was een van de vertrouwde manieren van visvangen, naast hengelen, ponsu (bedelmen van de vissen met neku en kunami), in het binnenland. Men maakte gebruik van een fuik (bakisi). De bakisi is gemaakt bakisimaka bast. Uit de stam maakte men reepjes die aan elkaar gevlochten worden in een kegel vorm. Bij dat mondgedeelte is er een klep waar de vissen naar binnen gaan. Dat is verbonden aan een touw, welk is vastgebonden aan een stok die uit de bakisi uitsteek. Die stok wordt gebogen en de klep gaat open. Als de vis aan de aas trekt, gaat de stok "springen", en de klep gaat dicht. Dan is die vis gevangen.
Rijsbouw was een must in het binnenland om te
overleven. Rijst werd geplant, naast cassave, napi, tajer, djindja, etc. Het was heeigron aleisi, zoals sikasie, sola en diema. Men zaaide het eerst en daarna aarde er over gegooit met tjap. Dat is kaaboe alisie. Dit is om te voorkomen dat de korrels weggepikt worden door vogels.
Masaa alisie en foto werden geplant op wataagoong.
Als de rijst rijp is dan heb "koti alisie", de oogst. De oogst werd dan gezet op baakoto, om het zo lang als mogelijk te houden.
Die rijst wordt dan gedroogd en stampt (fon alisie) voor de consumptie.
De hutten werden op een speciale manier gemaakt. Ze hadden geen ramen, alleen maar een deur die verfraaid werd met geverfde figuren. Soms werd de hele voorkant van de hut, welke uit planken bestaat, geverfd. Er waren ook hutten die aan de voorkant bedekt werden met boegoe, van het blad van de keskesmaka boom. Soms werd het ook van pienablad gemaakt.
Dit was het vertrouwde beeld van elk Marron dorp, vooral bij de Aukaners. Ze bouwden hun hutten zo dicht als mogelijk bij de rivier.
De rivier werd gebruikt als waterwegen om andere dorpen, kostgrond, werkplaatsen voor houtkap en jagen te bereiken. Verder werd de rivier ook gebruikt voor drinkwater, om te baden, de was te doen, maar ook om te vissen. Bij de landingplaats (lampesi) van elk dorp kon je de bekende bakisie (fuik) zien. Om het dorp te bechermen tegen boze geesten werd er ook een kifoengatiki geplaatst. Het was van de spruit van de maripaboom (musokosoko), waaronder iedereen die naar het dorp gaat moest gaan.
Kunst bij de Aukaners
Het maken vankunstwerken zoals, bangi, palli, wakatiki, doong, etc. werd de jongemannen vroeg geleerd. Als jongeman moest je bezighouden met timbee, dansen, zingen, etc.
De doong (trom) werd gemaakt van speciale houtsoorten, waarvan sede (ceder) een belangrijke was. Dat hout soort bebepaald de suverheid van het geluid. De vel van de hert werd gebruikt om over dat slaggedeelte te spannen.
Pagaai behoorde tot een van kunstwerken die gemaakt werden in het binnenland. Goede vormgeving, mooie kleur geven, waren de dingen die belangrijk waren. Mensen moesten het kunnen bewonderen.
Zij die niet zo handig waren, konden een andere vragen om een palli of een mooie bangi te maken voor hun vrouw.
De wakatiki werd meestal gemaakt voor kapiteins, bonuman en oude mensen. Die van de bonuman was altijd een speciaal soort, met allerlei tapu's en andere attributen. Meestal was dat van de oude mensen een gewone stok.