Ma Jaja, moeder van Ma Adoeta en Da Asantie.
Ma Adoeta was moeder van Ma Abamba
Vroeger waren er ook wegegelopen slaven die niet geloofden in de afschaffing van de slavernij, de z.g. "lowenengee". Het wantrouwen jegens de koloniale overheersers was zo groot dat ze niet te voorschijn wilden komen. Ook de andere mensen die in vrijheid leefden vertrouwden ze niet. Ze bleven liever in de bossen.
Aan de Patamacca rivier was er een dorpje (kampoe), Kaboegoe kondee, waar Ma Jaja, de moeder Ma Adoeta en Da Asantie haar kostgrond had. Ze bleven daar, op kampoe. De vader van Da Asantie ging naar een hali-oedoe op Dantapoe. Hij had zodanig dronken dat hij niet terug kon keren naar het dorpje. Op gegeven moment had de "lowenengee", de onverzoenlijke marron, het door. Wat hij graag wilde was dat jong meisje, Adoeta, ontvoeren. Hij was echter bang van Da Asanti, die een pijl en boog had. Daarvoor waren ze verschrikkelijk bang. Dus hij moest voorzichtig te werk gaan. Hij gooide dingen het dorp in om de mensen te intimideren. De vlucht mogelijkheid was via de rivier. Het enige goed korjaal dat daar was, had de man van Ma Jaja meegenomen. Er was wel een kapotte daar, maar die lekte als zeef. De moeder van Da Asanati, Ma Jaja, fluisterde Da Asantie in om dat korjaal spelenderwijs te lappen. Terwijl hij dat deed, deed de moeder alsof ze hem zou zwepen, maar Da Asantie ging door met zijn "ongehoorzaamheid". Toen hij klaar was met lappen, stootte hij dat korjaal in het water. Hij zag geen noemenswaardige lek. Ze zouden het best kunnen gebuiken om te vluchten. De vraag is hoe ze dat onopgemerkt zouden kunnen doen.
De moeder bedacht een list. Zij ging aan wal en zette een pot op vuur. Ze bracht haar kleren, bangi en pagaai naar de rivier om te wassen. Ze schreeuwde tegen Adoeta om naar de hut te gaan om andere dingen te gaan halen. De aandacht van de lowenengee werd afgeleid. Die zag zijn kans schoon om Adoeta te pakken. Op een onbewaakt moment stoten ze dat korjaal naar het midden van de rivier, en ze begonnen met alle kracht te pagaaien. De lowenengee merkte op gegevenmoment op dat de mensen niet daar waren, en Adoeta was ook niet bij de hut gekomen. Ze zijn weg. Hij raakte in paniek. De enige richting die ze op kunnen gaan, is benedenwaarts. Hij herinneder zich dat een boom over de rivier was gevallen, en een belemmering was voor korjalen. Hij zou ze daar best kunnen opwachten en ze pakken. Hij rende zo snel als hij kon om de plaats te bereiken voordat ze voorbij zouden gaan. Toen de mensen dichtbij de boomstam aankwamen hoorden en zagen ze die lowenengre langs de rivier rennen. Het water stroomde wel een paar centimeter over de boomstam, maar je gaat je vaart moeten verminderen. Deze mensen gingen wel met volle vaart over de boomstam, terwijl de lowenengre de boomstam net had bereikt, maar net te laat om de weg te versperren. Hij schold ze toen uit, en Da Asantie schold terug. Ze waren in nu veiligheid. Ze ginnen naar Dantapoe, en troffen de vader stomdronken daar aan in het dorp. Toen hij bij kwam, shreeuwde hij het uit:"Mi kii sama fu sama". Toen bracht men hem naar zijn gezin. Ma Jaja was woest kwaad. De volgende dag stuurde Dantapoe mannen naar Kaboegoe kondee om de zaak te verifiëren. De lowenengee heeft een wara ravage aangericht. Hij poepte zelfs in de potten. De mensen vestigden zich nadien weer op Ovilaolo. Ze gingen nooit meer naar dat kostgrondje.
Da Adaadaa
Da Adaadaa woonde op Abaadoekondee. Hij was verschrikkelijk bang van slangen. Hij durfde niet eens een te doden. Op een zekere dag besloot hij te gaan jagen. Hij nam een van de jongemannen van het dorp mee. Ze gingen een kreek in, en hebben hun korjaal ergens netjes gebonden achter gelaten. Tijdens het jagen kwamen ze de hol van een kapasi tegen. Aan de hand van de situatie konden ze zien dat er een kapasi in de hol was. Er waren vliegen bij de ingang van de hol, dus er moet een beest in zitten. Om zeker te zijn, steek je dan een pienablad in de hol. Als het beest erin is, zal hij aan dat pienablad bijten. Da Adaadaa stak het pienablad in de hol, en iets beet eraan. Hij zei tegen die jonge heer: "Bia, a de aani a olo. Disi nà fu fuumolusu katusu. A de fu sutu. Mi o tosi mi ana go kisi eng halikon, da mi o nak' eng na bon. Na taanpu a mi baka ye." Zo gezegd, zo gedaan. Hij stak zijn hand in de hol. Plotseling hoorde hij een vreemd geluid van hrrrrrrrrrrrrr. Plotseling keken hij en de makaslang mekaar in de ogen aan. De makaslang en de kapasi wonen vaak samen in één hol. De kapasi graaft de hol, en de makaslang is de bewaker. Hij zowel de makaslang schrok van de situatie. Wat moet nu gebeuren? Het is een kwestie van fractie van seconden om te reageren. Hij zag zijn dood voor zich. Mhmhmhmhmhmhmhmh, heeeeeeei. Hij trok zijn hand binnen een fractie van een seconde uit de hol en begon te schreeuwen: 'Heei heei heei heei, mi dede, mi dede, mi dedeeee, bia long. Sineki, sineki, sineki, sineki." Ze renden naar de boot. Hij sneed het kamina (liaan) touw van het korjaal, sprong erin en stootte het naar het midden van de kreek. Hij shreeuwede tegen de jongeman: "Suweng kon aini a boto. Mi aw kon a sè." Hij ging naar het dorp en kon van schrik het verhaal bijna niet vertellen. Toch is hij op latere leefftijd door een slang gebeten en dood gegaan.
Da Ajeeba
Aan het begin van de Patamacca rivier waren drie dorpen, Sa Andoki Kampoe, Tii Jome Kampoe en Baka-awataa. Baka-awataa bestond lang voor die andere. Op Sa Andoki Kampoe woonde zij met haar laatste man, Da Akaala (Taata), met wie ze geen kinderen had, en haar kinderen. Tii Jome Kampoe werd bewoond door Tii Jome, Ma Dembejee, dochter van Da Koeneisi, en haar kinderen. Met Ma Dembejee had hij geen kinderen.
Baka-awataa was het dorp van Da Amawja, broer en kinderen. Da Ajeeba, broer van Da Amawja, de kapitein van van Ovilaolo, had een winti. Hij genas mensen met gewoon met water, naar zeggen van de mensen.
In het dorp Dantapoe had een zekere Tii Nani een ongeluk gehad, en een arm verloren. Hij liet zich niet graag buiten zien. Een paar maanden na het ongeluk ging Da Ajeeba (Da Agaw) naar zijn broer Da Amawja om hem te vertellen dat hij in staat was de arm van Tii Nani, die al begraven was, weer te zetten bij het lichaam. Da Amawja werd kwaad, en berispte hem om niet met gekke dingen bij hem te komen. Die winti schreeuwde: "Amawja i sa si." Ze gingen slapen en Da Amawja kreeg een droom. Een peleton militairen marcheerden het dorp binnen. Een van de militairen hakte de arm van een andere af. De commandant pakte die arm van de grond en plaatste het weer op zijn plaats. De wond begon te schuimen, maar bleef vastzitten. De hele peleton macheerde nadien verder. Toen klonk het uit de hut van Da Ajeeba: "Amawja, mi a be taaigi? Ya be wani bibi, now i si. Ye bibi now?" Da Amawja stond op ging naar de winti om hem te zeggen dat hij bereid was te gaan. In de ochtend vroeg gingen ze samen naar Dantapoe. Da Amawja vertelde Da Kitie, de kapitein van Dantapoe, wat er gebeurd was, en dat opgrond van dit alles hij die winti had gebracht om zijn werk te doen. Da Kitie stemde in, en riep het dorp bijeen om het wonder te aanschouwen. Ze brachten die man naar buiten, haalde die putukele (bovenkleed) weg. Die winti keek naar die arm, zuchtte en liep weg. Iedereen dacht dat hij geneeskrachtige kruiden was gaan zoeken. Plotseling hoorden ze: "Amawja, efi yu a kon,mi o gwe fika i ya." Da Amawja rende naar hem toe om te vernemen wat er aan de hand was. "Mi tjai yu kon gi sjen." Zei hij. Da Amawja werd woest kwaad. "Nono, ya tjai mi kon gi sjen. Na i wisiwasi i kon soi." Da Amawja ging bij de mensen om zijn verontschuldiging aan te bieden voor het ongerief. Ze verlieten het dorp met grote schande.
De tijger in het dorp Ovilaolo
In de jaren 50 werd Oviaolo bedreigd door
een tijger (jaguar), die ‘s avonds in het dorp kwam op honden te pakken. Een
zekere avond heeft hij kans gezien om een hond helemaal onder de hangmat van Sa
Apow een hond te pakken. Het dorp was in rep en roer. Wat zal dit beest verder
doen? Gaat hij mensen nu ook aanvallen? ‘s Avonds moest iedereen vroeg binnen
zijn. De kinderen mochten nergens alleen gaan zonder de ouders. Iedereen liep rond
met houwer en speren.
De mannen van het dorp besloten toen om
met een plan te komen om het beest uit te schakelen. Ze zouden hem doodschieten.
Om dat te doen moest men het dier uitlokken met een hond als aas. Verschillende
mannen zouden posities innemen in het dorp. Anderen gingen in bomen. Weer
anderen op de daken van de hutten. Iedereen was alert en op scherp. Het leek
alsof de tijger wist dat hij geloerd werd, en verscheen een paar avonden niet.
Dat wil niet zeggen dat we moeten gaan slabakken, was de waarschuwing.
Een avond namen de mannen weer hun posities
in. Tii Ajeeini (Manjeei), een zoon van Da Koeneisi en Ma Ania, verkoos om in
een sterappel boom zijn positie in te nemen. De boom was een beetje schuin gaan
groeien, na een harde wind. Die boom was voor de sweli osu van zijn vader, Da
Koeneisie. Terwijl hij daarboven in de boom zat, hoorde hij iets de boom
inklimmen. “Wat zal het zijn?”, vroeg hij zich af. Hij scheen met zijn flashlight,
en zag tot zijn grote schrik de tijger. “Heeeeeeiii, un kon a mi. A tigii e
kisi mi.” “A kisi i?” schreeuwde een
andere hem toe. “Nono, a kisi mi ete.” Antwoorde hij. Inplaats van schieten
sprong hij van zeker vijf meter hoogte naar beneden. De tijger sprong ook van
schrik naar beneden, en rende het bos in. Men heeft de tijger nooit meer gezien
in het dorp. Maanden nadien zagen jagers hem wel in de savanne (sabana), met
het schild van een schildpad aan zijn poot. Waarschijnlijk had hij dat schildpad
geslagen, en zijn poot bleef daarin vastzitten. Hierdoor kon hij moeilijk
jagen, en ging later dood van de honger.
Akwakwai
Deze man, een beetje achterlijk, woonde op Wanhatti. Hij werd verzorgd door zijn moeder, omdat hij niet kon werken.
Die moeder stierf, en de sweli claimde die moeder te hebben gedood. Akwakwai werd radeloos en boos. Hoe kan die sweli hem dit hebben aangedaan? Wie gaat nu voor hem zorgen?
Hij nam zijn houwer, ging die gaduosu binnen, en begon de sweli te kappen. "I na bi ana, ina futu. Efu sama a tjai yu, yu a poi waka. A wankodo m'a die mi abi neeng i kon kii. Sama o solugu mi? Mio koti tide." Voordat de bewakers door hadden, had hij die sweli verschrikkelijk gekapt. Toen men doorhad wat er gebeurde, pakten de dragers de sweli en renden het bos in met hem. Ogen gingen open. Waarom kon hij zichzelf niet redden, was de vraag. De verklaring was dat die man niet helemaal goed was, daarom wilde hij hem niet doden. Hij zich schaamde, daarom is hij het bos ingerend.
De familie van Akwakai in het dorp Wanhati, maar ook te Morakondre en Ovilaolo, moesten gaan om die sweli te 'aanbidden' en smeken dat hij de familie niet zou uitroeien. Akwakwai is na jaren de normale dood gestorven.
Da Akalali
In de jaren zeventig kwam een zekere Da Akalali, die bleek machtiger te zijn dan deze sweli. Hij keurde mensen om te zien als ze wiesie hadden. De mensen werden verbrand met alcohol. Op grond van zijn bevinding kon hij bepalen als iemand wiesie had of niet. Vele kerkimans die de naam niet wilde dragen dat ze wiesie hadden, lieten zich ook keuren. Zij die wiesie hadden werden vebrand om ze te reinigen van die wiesie.
Hij vond dat de sweli de mensen veel kwaad deed, en hij nam zowel die van Wanhatti als die van Ovilaolo mee. Hij heeft dan de verlossing voor de mensen gebracht.